De klad zit in de EU en toch is er genoeg reden om te vieren dat 25 jaar geleden de EU als politieke en economische eenheid geboren werd. In Maastricht. Maar dan mag die viering best een stevige portie nadenken inhouden over hoe het nu verder moet. Want zonder verder nadenken en de daarop gestoelde actie is het onwaarschijnlijk dat de EU de volgende 25 jaar of misschien zelfs de volgende tien jaar haalt.
Houdbaarheidsdatum
Mijn blogs gaan over de wrevel in de EU, haar kwetsbaarheden en de mogelijke antwoorden daarop. Met vooral de vraag aan de sprekers op 9 december om gepast te vieren, met aandacht voor de houdbaarheidsdatum. Een belangrijke bron van wrevel is dat veel mensen in de EU het gevoel hebben dat de EU voor hun land of voor zichzelf te weinig betekend heeft. Deze mensen krijgen makkelijk het etiket opgeplakt van de ‘verliezers van de globalisering’. In enquêtes geven ze aan niet het gevoel te hebben dat hun land erop vooruit is gegaan door haar lidmaatschap van de EU. Dat blijkt weer sterk samen te hangen met een gevoel van onzekerheid over de eigen financiële toekomst.
Financiële verdeling
De afgelopen drie decennia hebben de EU landen, net als overal, te maken gehad met een snelle technische ontwikkeling en een vergroting van de handel. Die bracht welvaart met meer, betere en goedkopere producten, maar ook de automatisering en robotisering, die eerst eenvoudig en daarna steeds ingewikkelder routinewerk overbodig maakte.
Iedereen profiteerde mee, maar de beter opgeleiden en de mensen met meer financieel vermogen toch het meest. De verdeling van besteedbare inkomens verschoof de afgelopen dertig jaar in de meeste EU landen. Geen grote verschuivingen, maar de hogere inkomens gingen er toch wat meer op vooruit dan de lagere. De verdeling van financiële vermogens veranderde veel sterker, met een ongekende groei van de vermogens bij de allerrijksten.
Onderwijs
In de jaren 1960, 1970 en 1980 nam overal in Europa de kans toe om als dubbeltje geboren een kwartje te worden. Beter en meer onderwijs begon steeds meer mogelijk te worden, ook voor kinderen uit wat toen nog arbeidersgezinnen heetten, met lagere inkomens. Ook dat verschoof in de afgelopen dertig jaar: voor degenen die na 1980 geboren zijn in een lager inkomensgezin is er geen merkbare vergroting van de kans om naar de universiteit te gaan, ten opzichte van eerdere jaren. De lijn van steeds betere kansen lijkt gestopt.
Gelijkheid van kansen
Het gevoel van teleurstelling, van onvervulde verwachtingen onder delen van onze bevolking is dus verklaarbaar. Met moeite kunnen EU-landen elk voor zich verhinderen dat de inkomensverdeling niet ongelijker wordt. Op de verdeling van kapitaal hebben ze nog minder invloed. De belastingopbrengsten laten niet toe om extra te investeren in gelijkheid van kansen.
Meer nodig dan ooit
De economische crisis is nu geleidelijk aan uitgewoed. De anti-Europese opstelling verdubbelde in die crisisperiode tot zo’n 30% van de bevolking. Dan spreken we over potentiële steun in politieke peilingen voor anti-Europese partijen of negative houdingen over Europa bij enquêtes. Dat is een te serieuze aanslag op de volgende 25 jaar Maastricht om te negeren. Terwijl Europa meer dan ooit nodig is, ter bescherming van de waarden, de welvaart en de levenswijze van Europa, tegen Russische dreigingen, tegen de toenemende economische macht van China, die zich ook steeds meer politiek en militair vertaalt.
Onderlinge samenwerking
De ‘verliezers van de globalisering’ moeten dan serieus worden genomen, door ons af te vragen of ons economische en sociale model niet moeten worden aangepast om de scherpe kanten van de globalisering af te halen. Juist daar liggen mogelijkheden op Europees niveau. Op nationaal niveau zijn de grenzen van inkomensbeleid via belastingen vrijwel bereikt: te hoge top-tarieven in de inkomstenbelasting leiden tot migratie naar het buurland. Kapitaalbelasting eveneens. Dat is dan bij uitstek een kans voor Europa: door onderlinge samenwerking te komen tot een beleid van volledige werkgelegenheid, van een minder ongelijke inkomensverdeling en een minder ongelijke kapitaalverdeling. Daar was Europa toch voor: om dat te doen wat elk van de landen op zich niet klaarspeelt?
Jo Ritzen, minister van onderwijs van 1989 tot 1998